De meeslepende twijfel van Wim Hofstee

Omslag boek Wat bezielt de psycholoogWim Hofstee, die op 12 november 2021 is overleden, is een van de psychologen van wie ik het meest heb geleerd. Als eerbetoon plaats ik hieronder het interview met Hofstee van bijna 20 jaar geleden, dat ook is verschenen in het boek Wat bezielt de psycholoog?.

‘Een goeroe gelooft niet wat hij zelf verkondigt.’ De eminente Groningse hoogleraar psychologie Wim Hofstee bezingt zijn liefde voor een niets ontziend rationalisme en voor intellectuele twijfel. ‘Mensen zijn niet zo breekbaar als sommige pessimisten ons willen doen geloven. De meeste mensen kunnen het zich net als ik prima veroorloven om aan zichzelf en aan alles te twijfelen.’

Hofstee een van de ankerpunten van de Nederlandstalige psychologie, omdat hij dankzij zijn scherpe analytische vermogen er steeds weer in slaagt eigenzinnige standpunten in te nemen. Zijn ongevoeligheid voor de heersende modes is zowel vermaard als gevreesd. Toen bijvoorbeeld de eerste golven van enthousiasme over de emotionele intelligentietest onze contreien bereikten, meldde hij doodleuk dat hij het begrip opvatte als een vorm van taalvervuiling en dat hij gruwde bij het idee dat hij zou moeten samenwerken met mensen die allemaal over een erg hoge emotionele intelligentie beschikken. Een boude uitspraak die een ieder dwong om het verschijnsel emotionele intelligentie kritisch te beschouwen.

Hofstee is januari 2001 met pensioen gegaan. Als ik hem kort daarvoor spreek, blijkt de éminence grise weliswaar grijs te zijn, maar hij ziet er veel te jong uit voor zijn leeftijd. Houdt hij er wel echt mee op? ‘Ja, een mens wordt ouder en eind januari heb ik mijn laatste officiële werkdag. In de wandelgangen zeg ik dat ik expireer, maar dat sommige producten na de uiterste houdbaarheidsdatum gebruikt kunnen worden.

Waarom ik de term emeritaat vermijd? Ach, een mens wil zo nu en dan zelf iets verzinnen. Bovendien vind ik het onnodig om een speciaal woord te gebruiken voor de pensionering van een bepaalde categorie ambtenaren (hoogleraren). De term is ook weinig aanbevelenswaardig, want het woord emeritaat betekent letterlijk dat er een eind is gekomen aan je merites.

Het woord ambtenaar vind ik wel prettig. Het betekent dat ik een publieksdienaar ben. Ik heb weinig commercieel instinct en ben niet geschikt om zeepjes te verkopen. In plaats daarvan sloof ik me uit om de belastingbetaler waar voor zijn geld te geven en probeer ik studenten zoveel mogelijk bij te brengen.’ Hofstee pauzeert even en dan komt het hoge woord eruit. Hij zegt dat hij als wetenschapper werkt aan de ‘toekomst van de mensheid’, maar zijn intonatie ontkracht de pathos. Zijn stem had niet vlakker kunnen klinken dan wanneer hij had medegedeeld dat hij vanmorgen een half bruin heeft gehaald bij de bakker.

Vrijheid en respect

De verdere relativering volgt snel daarna. ‘In Groningen hebben we de slagzin “Werken aan de grenzen van het weten”. Op zich beschrijft dit wat wij doen, maar ik ben er beducht voor om de psychologie een grensverleggende wetenschap te noemen. We werken tegenwoordig met andere ideeën dan 2000 jaar geleden en proberen met methodische handgrepen grenzen op te zoeken en te overschrijden. Toch gebeurt dat in het volle bewustzijn dat mensen hetzelfde blijven. De inzet van de psychologie is ook niet veranderd, namelijk het bevorderen van de vrijheid van en het respect voor het individu.’

Hofstee vindt dat beroepskrachten als psychotherapeuten en organisatiepsychologen bij het vervullen van deze rol belangrijker zijn dan wetenschappers. ‘Ik zit in de tweede lijn en heb alleen een loketfunctie voor studenten en collega’s. Mijn taak is om het vak zo af en toe op zijn flikker te geven. Dat ligt ook het meest in mijn aard. Als ik een psychotherapeut zou zijn, dan zou ik er een zijn van het type dat mensen stevig de waarheid zegt. Ik weet dat dit niet altijd de meeste vruchten afwerpt, maar ik heb een ontmaskerende en weinig sentimentele attitude. Ik ben bijvoorbeeld niet erg geschikt als bestuurder. Een goed bestuurder is bezig met mensen te pacificeren, af te kopen, te compenseren en soms te negeren. Dat vergeet ik. Door te zeggen waar het volgens mij op staat ben ik er regelmatig de aanleiding van dat mensen heel boos of verdrietig worden.’

Het is alsof de afstandelijkheid van zijn analyses Hofstee hier in de weg zit. Zelf vindt hij dit geen slechte eigenschap. ‘Een wetenschappelijke scholing is voor psychologen nodig om hun onafhankelijkheid te bewaren. Als professional moet je afstand kunnen nemen van je eigen wensen en behoeften. Je moet de hele situatie kunnen beschouwen en je eigen rol daarin. Een psychotherapeut die seks heeft met een cliënt, heeft onvoldoende distantie ten opzichte van zichzelf. Nee, natuurlijk denk ik niet dat een wetenschappelijke scholing garanties biedt tegen dergelijke misstanden, maar ik geloof wel dat ik op schrift zou kunnen beargumenteren dat het iets zou schelen. De wetenschap brengt je niet zozeer dichter bij de waarheid, maar het helpt je valkuilen te vermijden.

Ik spreek mijn studenten en collega’s aan op de manier waarop ik zelf aangesproken zou willen worden. Ik serveer mijn studenten geen hapklare brokken, maar ik verwacht automatisch van hen dat zij zich zelf een oordeel vormen. Ik begrijp daarbij heel goed dat deze waarde zijn begrenzing heeft. Soms moet je je laten meeslepen en de verantwoordelijkheid voor een ander overnemen. Bij een enkeling is dat noodzakelijk. Toch maak ik liever de fout om dat een keer te weinig te doen dan een keer te veel. Ik geloof vast dat de meeste mensen robuust genoeg zijn om de eigen verantwoordelijkheid aan te kunnen. Volgens mij is het goed voor mensen om aan zichzelf en aan alles te twijfelen.’

De verleiding van het goeroeschap

De opmerking dat juist de afstandelijke attitude ervoor heeft gezorgd dat de wetenschap op de markt steeds meer concurrentie krijgt van goeroe’s, brengt Hofstee niet in het nauw. ‘Goeroe’s bieden louter vermaak. Denk maar aan al die goed betaalde managers die een sessie met Ratelband beleggen. Ze gaan daarheen voor de happening, maar als ze een half uur later in hun auto met chauffeur naar hun volgende afspraak rijden, zijn ze alles alweer vergeten. De situatie is vergelijkbaar met die van een kind dat met een blokje hout speelt en zegt: “Dit is een auto”, terwijl het donders goed weet dat het een blokje hout is.’

Goeroes versieren het leven een beetje. Hofstee zegt daar niets op tegen te hebben. ‘Met alleen rationaliteit en intellectuele twijfel wordt het leven saai. Ik kom echter in opstand zodra iemand beweert dat het meer is dan luxe, meer dan een feestje of chatten op internet. Goeroe’s komen niet tegemoet aan een fundamentele menselijke behoefte, laat staan dat zij die vervullen. Hun volgelingen schuilen niet bij een bepaald gedachtegoed, maar vermaken zich daar een tijdje mee. Voor mij is de definitie van een goeroe dat hij niet gelooft in wat hij zelf verkondigt. Bepalend is vooral het theatrale aspect. De goeroe moet meeslepend en overtuigend overkomen en heiligheid uitstralen, maar daar zit niets achter. Het gaat niet voorbij de oppervlakte.

Voor een intellectueel is het heel gevaarlijk om een goeroe te willen zijn. Je komt dan bijna in de theologische categorie terecht dat je je ziel aan de duivel verkoopt, omdat je je eigen uitgangspunten verloochent en dus geen overtuiging meer hebt. Ik heb wijlen Piet Vroon wel eens horen zeggen dat hij tv-optredens heel verslavend vond. Hij stond bloot aan de verleiding van het goeroeschap, maar hij had tevens de distantie om zich dat te realiseren. Hij bleef de dwarsligger en de intellectueel. Wat mij betreft heeft hij nooit de lijn overschreden van de intellectuele integriteit.

Bij mij zelf is het theatrale aspect opvallend afwezig in mijn persoonlijkheidsconstellatie, maar van docenten wordt tegenwoordig wel verwacht dat zij de studenten vermaken. Een tijdje geleden was er in Groningen sprake van dat docenten les konden krijgen van een goede toneelspeler. Men wilde dat docenten hun publiek meeslepen en vervoeren. Daar is wat voor te zeggen, want het publiek waardeert dit. Toch betwijfel ik of dat gratis gaat. Het is de vraag of je iemand tegelijkertijd kunt meeslepen en tot nadenken kunt stemmen. Is het mogelijk het intellectuele cluster van distantie, reflectie, objectiviteit en kritiek te combineren met een performance? Misschien dat een enkele begenadigde collegeleeuw als Piet Vroon dit voor elkaar kreeg. Ik heb nooit een college van hem bijgewoond, maar ik kan me van hem voorstellen dat hij er in zijn beste tijd in slaagde om zijn gehoor in intellectueel opzicht van het ene verkeerde been te zetten op het andere. Na afloop moet het de toeschouwers dan om de kop hebben geduizeld en als ze dan uit die toestand wakker werden, hadden ze misschien voldoende gevoel voor humor om dat te appreciëren. De opgebouwde spanning ontlaadde zich dan in een ovatie. Ik betwijfel echter of dat voor gewone stervelingen mogelijk is. Zij moeten een keuze maken tussen de lering en het vermaak. Ikzelf heb ook nog nooit applaus gehad na afloop van een college en ben al heel tevreden als studenten met een grijns op het gezicht de zaal verlaten.’

De twijfel en kritiek die Hofstee zo hoog in zijn vaandel draagt, zijn volgens hem aanwijsbaar functioneel als het gaat om de toekomst. ‘De echte ellende begint als mensen zich achter een dogma scharen. En dan heb ik het niet over de spelletjes onder leiding van een goeroe, maar over groepen mensen die zich op sleeptouw laten nemen door een man als Karadzic. Ik vind het heel goed om mensen te vragen te reflecteren op wat ze doen. Als psychologen kunnen we daarbij zeggen: “Geachte medemens dit kunt u zich prima veroorloven, want zo breekbaar zit u niet in elkaar.”’

De schaduwzijde van de intellectuele distantie is dat zij ook negatieve conclusies oplevert. Hofstee spaart zichzelf daarbij niet. Als hij probeert zijn eigen betekenis nader te omschrijven, antwoordt hij: ‘Het woord marginaal dringt zich op. Desondanks ben ik nog steeds in de ban van mijn vak. Kleine ontdekkingen geven een enorme kick.’

Een van de ontdekkingen waar Hofstee zich recent door heeft laten meevoeren is dat een ‘statistisch gewoonte heeft bijgedragen aan een te pessimistische kijk op de mensheid’. Hij legt uit dat de makers van persoonlijkheidstesten hun manier van rekenen hebben geleend van intelligentietests. Cognitieve vermogens zijn echter anders over de bevolking verdeeld dan een eigenschap als betrouwbaarheid. Er zijn ongeveer evenveel hoog- als laagbegaafden, terwijl er veel meer betrouwbare mensen zijn dan onbetrouwbare. De gebruikte rekenmethode houdt hier geen rekening mee. Iedereen die wat betreft betrouwbaarheid onder het gemiddelde van de bevolking scoort, krijgt het etiket onbetrouwbaar, terwijl dat vaak niet terecht is. Als we de logica van de persoonlijkheidstests doortrekken naar iets simpels als lopen, dan leidt dat tot de onhoudbare conclusie dat iedereen die minder snel kan rennen dan gemiddeld, niet in staat is te hollen.

Maar hoe komt Hofstee op het idee dat de meeste mensen in orde zijn? ‘Kijk naar het bedrijfsleven. Daar is meermaals uitgerekend dat zo’n 95 procent van alle werknemers een positieve meerwaarde heeft voor het bedrijf. Natuurlijk zijn er individuele verschillen. De bijdrage van iemand net onder de top is ongeveer twee keer zo groot als van iemand uit de lagere echelons. De overduidelijke conclusie is dat de meeste mensen wenselijk en nuttig zijn. Dit zijn geen elitaire deugden.’

De twijfelaar Hofstee blijkt in de grond veel vertrouwen te hebben. En zo zijn er meer paradoxen. Achter de felle retoriek gaan weinig frustraties schuil. ‘Mijn provocaties zijn meestal gericht tegen pessimisten. Natuurlijk vind ik dat psychologen er af een toe een zooitje van maken en als je dat probeert aan te pakken, doe je dat niet zachtzinnig. Integendeel, ik doe dat met klaterend geweld als het even kan. Maar het fundament is altijd het besef hoe mooi het kan zijn. Ik handel vanuit optimisme.’

Wedden dat!

Hofstee gedraagt zich als een karate-beoefenaar die vecht met de ernst van een strijd op leven en dood, maar hij lijkt te beseffen dat het net-alsof is. Hofstee bedrijft de wetenschap zoals hij bridge speelt. ‘De ware bridger kent geen groter genot dan zijn tegenstanders zo’n loer te draaien dat zij elkaar in de haren vliegen. Maar de ware bridger vindt het bijna net zo leuk als de tegenstander hem in de luren legt. Het gaat om de schoonheid van het spel. Evenzo is pesten voor mij het zout in de intellectuele pap.’

Dit leidt ons naar het idee dat Hofstee beschouwt als het mooiste uit zijn hele loopbaan en dat hij samen met zijn bridgepartners heeft uitgewerkt. ‘Ik heb een model ontwikkeld dat de wetenschap vergelijkt met wedden. De essentie van het wetenschappelijk onderzoek is volgens dit model niet dat een individu voor het aangezicht des heren op zoek gaat naar waarheid. In plaats daarvan staat de communicatie tussen twee partijen centraal. Ze verschillen van mening en zo komen twee theorieën tegen elkaar in het strijdperk. Wat volgt is een weddenschap waarin beide deelnemers een voorspelling doen. Met behulp van onderzoek worden vervolgens de feiten boven water gehaald die uitmaken wie van de twee het bij het rechte eind had. De weddenschap draait erom wie meer of minder gelijk heeft, maar niet om wie de waarheid in pacht heeft. Dit geeft een meer dynamische opvatting van kennis. Een van de charmes van dit model is dat het een optimale strategie dicteert. Je moet niet te veel risico nemen, maar ook niet te behoudend zijn.’ Er is een gulden middenweg.

Toch blijft daarbinnen ruimte voor individuele verschillen. Hofstee: ‘Ik denk dat je kunt zeggen dat ik de neiging heb voor de troepen uit te lopen, waarbij ik het gevaar loop dat ik mezelf niet bij kan houden. Ik heb me daardoor in parketten gemanoeuvreerd waarvan ik dacht dat ik die conceptueel gezien niet meer kon hanteren. Ik heb dan ook met enige regelmaat het gevoel gehad dat dit vak te moeilijk is voor mij, maar gelukkig werd dat altijd gecompenseerd door invallen die de moeite waard waren. Deze waren nooit zo mooi als sommige maten in de muziek of als de relativiteitstheorie van Einstein. Dat soort zevende hemel ervaringen heb je niet in ons vak, maar mijn weddenschapsmodel zou ik toch wel in de derde hemel plaatsen.’