Op 19 april 2024 overleed de filosoof Daniel Dennett. Ad Bergsma had de eer hem te ontmoeten en te interviewen voor Psychologie Magazine en het boek Rimpelingen van de Ziel. Je kunt het stuk hieronder nalezen of downloaden.
Wijsheid zonder kennis van wetenschap is volgens de filosoof Daniel Dennett een onmogelijkheid. Vandaar dat hij het oude filosofische probleem over de tegenstelling tussen lichaam en geest te lijf gaat met de nieuwste ontwikkelingen in het hersenonderzoek. Zelf claimt hij dat hij het raadsel van het bewustzijn heeft ontsluierd, maar critici menen dat Dennett het echte probleem links heeft laten liggen.
Dennett is mede dankzij zijn optreden in de televisieserie Een schitterend ongeluk van Wim Kayzer een bekend gezicht geworden en als ik mij op maandagmorgen naar zijn hotel begeef, is hij al druk in gesprek met twee journalisten van het plaatselijke universiteitsblad. Ze zitten in de serre en ik kan het gesprek van een afstandje gadeslaan. De man die mij straks gaat vertellen dat de geest niet meer is dan een illusie die het brein van zichzelf heeft geschapen, blijkt een gezicht te hebben dat even rechtlijnig is als zijn theorieën: en profile vormt het een strakke lijn. Dit is ook een illusie, maar wel een van een makkelijker te begrijpen soort. De snor en de baard vullen het hoge voorhoofd en de neus aan. Het is een gezicht dat wonderwel past bij zijn status als groot denker.
Het gedachtegoed van Dennett is controversieel. Het bewustzijn wordt door velen gekoesterd als een onbegrijpelijk mysterie dat buiten het bereik ligt van het menselijk kenvermogen. Het is een wonder dat alleen maar bezoedeld kan worden als het door de wetenschap aangeraakt wordt. Dennett is hier niet bang voor. In zijn boek Het bewustzijn verklaard schrijft hij dat de wonderen niet verloren gingen toen de mysteries van het heelal en het leven werden ontsluierd. ‘Integendeel, we ontdekten een nog diepere schoonheid en nog duizelingwekkender visioenen van complexiteit dan de beschermers van het raadsel ooit voor mogelijk hadden gehouden. De “magie” van de eerdere visioenen was voor het merendeel een dekmantel voor een manifest tekort aan verbeelding (…). Als we het bewustzijn begrijpen als er geen raadsel meer is zal het bewustzijn weliswaar veranderen, maar schoonheid zal er nog steeds zijn, en meer ruimte voor ontzag dan er ooit was.’
Het grote probleem bij het bewustzijn is hoe de fysieke processen in het brein aanleiding geven tot een subjectieve beleving van onszelf en de werkelijkheid om ons heen. De dans van de moleculen in ons brein, lijkt op een gegeven moment het stoffelijke te ontstijgen en het domein van onze geest te betreden. Dennett ontkent dat deze grens bestaat. Alleen het materiële zou reëel zijn. Wat wij ‘geest’ noemen, zou een product zijn van de verhalen die het brein over zichzelf vertelt. Zoals een spin een web om zich heen bouwt, spinnen onze hersenen verhalenstrengen door woorden aan elkaar te rijgen. Ons brein komt op die manier tot een verhaal van onszelf en onze omgeving. De kern van dit verhaal zou ons ‘zelf’ zijn. Dennett beschrijft het bewustzijn dan ook als het ‘centrum van narratieve zwaartekracht’. In feite wordt het bewustzijn hiermee teruggebracht tot een verzinsel, net zoals het centrum van zwaartekracht binnen de aarde een verzinsel is van natuurkundigen. Het bewustzijn is een schitterende fictie, het magnum opus van onze hersenen.
Buitenzintuiglijke waarneming
Dennett is de eerste om toe te geven dat zijn verklaring van het bewustzijn ‘verre van compleet’ is, maar tegelijkertijd meent hij een belangrijke doorbraak te hebben bereikt in het denken over lichaam en geest. Zijn omschrijving van het bewustzijn mist echter nog de grandeur van duizelingwekkende complexiteit en schoonheid die hij heeft beloofd. Ik begin het interview daarom met de vraag, welke feiten Dennett nodig zou hebben om tot de overtuiging te komen dat zijn theorie verkeerd is. Wat zou een verklaard materialist als hijzelf doen geloven in een ziel of een geest?
‘Mijn theorie zou gemakkelijk weerlegd kunnen worden. Toon mij een pratend en lopend mens zonder hersenen en dan weet ik zeker dat mijn ideeën niet correct kunnen zijn.’ Nu heeft niemand ooit een dergelijk voorbeeld kunnen tonen, maar Dennett kent wel de verhalen over mensen die ondanks een zeer geringe herseninhoud toch normaal functioneren: ‘Het zou echter kunnen dat deze mensen over een sterk gecomprimeerde hersenschors beschikken. Ons brein bestaat namelijk voor een groot deel uit steunweefsel en mogelijk is het hersenvolume bij deze mensen zo gering, omdat het steunweefsel ontbreekt.’
De reguliere geneeskunde kent geen gevalsbeschrijvingen die Dennett op andere gedachten kunnen brengen, maar hoe zit het dan met buitenzintuiglijke waarneming? Deze vorm van waarneming onttrekt zich aan de fysieke informatiekanalen van het brein en lijkt door middel van een zuiver geestelijk proces tot stand te komen. Zo zouden er voorbeelden bekend zijn van mensen bij wie de hersenwerking tijdelijk stil lag en die als zij weer bijgekomen zijn toch konden vertellen wat er was gebeurd. ‘Deze mensen zeggen dat zij tijdelijk buiten hun lichaam zijn getreden, maar het zou net zo goed kunnen gaan om een confabulatie, een onbewust verzinsel waarmee het gat in het geheugen wordt opgevuld. Ik zou pas geloof kunnen hechten aan zo’n buitenlichamelijke waarneming als die experimenteel bevestigd is. Dat is helemaal niet moeilijk. Men kan hoog in een operatiekamer een boekenplank aanbrengen. Van beneden zou niet zichtbaar mogen zijn wat zich op die plank bevindt en een videocamera zou moeten controleren of iemand vals speelt. Pas als iemand er ondanks deze maatregelen in slaagt naar het plafond te zweven en daardoor na afloop de boektitels kan noemen, wil ik aannemen dat de geest werkelijk buiten het lichaam is getreden.’
‘Ik heb de buitenzintuiglijke waarneming enkele jaren zeer serieus bestudeerd, maar je blijft altijd met de vraag zitten of het, heel plat gezegd, gaat om een vorm van oplichting of een natuurlijk menselijk vermogen. Ik denk dat het eerste het dichtst bij de waarheid zit. Als een integere onderzoeker effecten vindt, zijn er altijd factoren die dit zouden kunnen verklaren. Als men vervolgens deze factoren onder controle brengt, dan blijkt het effect kleiner te worden of het verdwijnt. De buitenzintuiglijke waarneming lijkt niet werkelijk te bestaan.’
Nobelprijswinnaars als proefkonijn
Het onderzoek naar buitenzintuiglijke waarneming heeft Dennett gefrustreerd: ‘Een gerespecteerd wetenschapper zou dergelijk onderzoek nooit willen uitvoeren, omdat het zijn reputatie zou kunnen schaden. Deze terughoudendheid verklaart waarom revolutionaire bevindingen vaak pas laat doordringen in de wetenschap.’
Dennett beschrijft zelfs dat hij graag een sociaalpsychologisch experiment zou uitvoeren met een dozijn Nobelprijswinnaars. Deze wetenschappers zouden met behulp van een goede illusionist ontvoerd moeten worden. Zij zouden dan vervolgens kennis moeten maken met Marsmannetjes die allerlei proeven met hen uitvoeren. Na afloop worden de Nobelprijswinnaars weer keurig op aarde teruggezet en de grote vraag is nu hoe zij zouden reageren. ‘Ik denk dat velen zouden willen dat zij dit nooit hadden meegemaakt, want ze worden nu voor een akelig dilemma geplaatst. Zij hebben namelijk iets buitengewoon spectaculairs meegemaakt en het is van het grootste belang om deze feiten naar buiten te brengen. Ze zouden zich hiermee echter wel degraderen tot de risee van de wetenschap. Ik denk dan ook dat we uit de mond van de Nobelprijswinnaars nooit meer iets zouden horen over dit experiment.’ Een dergelijke proefneming zou Dennett een ereplaats geven in elk boek over wetenschap, maar is jammer genoeg praktisch onhaalbaar en ethisch onacceptabel.
Het bestaan van een onafhankelijke geest wordt op die manier een geloofskwestie en het geloof vindt Dennett niet rationeel genoeg. Hij besluit daarom al vroeg in zijn loopbaan om het ‘geestesspul’ buiten de deur te zetten en zich tot de materie te beperken. Op deze manier is hij gekomen tot de theorie van het bewustzijn als het verhaal dat de hersenen over zichzelf vertellen. ‘Dit betekent automatisch dat het bewustzijn niet bevolkt is met ondeelbare ervaringen, maar eerder door de theorieën die wij over onszelf en de werkelijkheid hebben. Een aardig voorbeeld daarvan vind je in het boek De verdediging van Vladimir Nabokov. Dit wordt verteld vanuit het standpunt van een schaakgrootmeester en als hij op straat loopt, heeft hij steeds in gedachten dat de mensen zich zouden kunnen verplaatsen met paardensprongen van één opzij en twee naar voren.’
Het verhaal dat wij van onszelf vertellen is met andere woorden kneedbaar en dat geldt ook voor de manier waarop wij onszelf beleven. ‘Stel dat je in handen valt van een gewetenloos psychoanalyticus die het verhaal van je leven voor je interpreteert in de klassieke termen als oedipuscomplex, afweermechanismen, castratieangst of penisnijd. Als je hier echt in gelooft en er helemaal van doordrongen raakt, wordt het voor een groot deel werkelijkheid. Je bewustzijn neemt de vorm van de theorie over, hoewel de theorie op zich geen goede beschrijving geeft van het geestelijk leven.’
De roodheid van de roos
Hetzelfde verschijnsel zou zich voordoen op een wat basaler niveau. ‘Probeer je maar eens een koffer voor te stellen. Zodra je die in gedachten hebt, moet je je vervolgens voorstellen dat je dezelfde koffer ziet, maar dat er nu een kat achter verscholen zit. Je ervaring is nu veranderd, maar als je de situatie zou moeten tekenen, zou die er precies hetzelfde uitzien. De kat zit immers buiten het blikveld.’ Bij het bewustzijn gaat het kennelijk steeds om het verhaal dat wij onszelf vertellen.
Dit geldt volgens Dennett zelfs bij eenvoudige zintuiglijke ervaringen. Hij nodigt mensen uit de snaar met de laagste toon op een gitaar aan te slaan. ‘Veel mensen hebben het idee dat de klank die ze horen één geheel vormt en dat die klank niet herleid kan worden tot iets anders. Als zij vervolgens opnieuw de snaar aanslaan en hun vinger voorzichtig op de octaaffret leggen (de twaalfde fret van boven) dan valt de bodem uit de toon weg en hoor je alleen nog de boventoon die een octaaf hoger is. Als zij nu opnieuw de laagste snaar aanslaan zullen zij heel duidelijk de boventoon horen die bij de tweede aanslag werd geïsoleerd.’
De theorie lijkt Dennett echter in de steek te laten als we het niveau van complexiteit verder verlagen. Zo lijkt de beleving van de roodheid van de roos onafhankelijk te zijn van de verhalen die men erover vertelt. Rood blijft rood, en geen theoretische verhandeling over het zien van kleuren kan daar iets aan veranderen. Als ik dit probleem aan Dennett voorleg, verdedigt hij zich in eerste instantie door te zeggen dat de kleur die wij puur rood vinden in de loop van ons leven een klein beetje verandert. Ons oog wordt een beetje gelig en het brein corrigeert deze invloed niet. Dit lijkt echter de constantheid van de subjectieve waarneming alleen maar te bevestigen. Dennett houdt echter vol dat dit niet betekent dat de ervaring van rood een isoleerbare constante is. Deze ervaring kan volgens hem niet los gezien worden van de gebeurtenissen in het brein, maar Dennett kan niet uitleggen hoe de subjectieve beleving van roodheid ontstaat.De theorie van Dennett over het bewustzijn is zeker niet voltooid, maar het is boeiend om over de implicaties ervan na te denken. Maakt het afscheid van de geest de mens bijvoorbeeld minder waardevol? Als pijn en plezier stoffelijke gebeurtenissen zijn, hoef je daar dan minder rekening mee te houden? ‘Natuurlijk is dat niet zo en dat kan ik het beste aantonen met een analogie met geld. De waarde daarvan is afhankelijk van de bereidheid van mensen om hier goederen of diensten voor in de plaats te geven en als morgen iedereen deze gewoonte zou afzweren, dan is al het geld van de wereld veranderd in gekleurde snippertjes papier en kleine, ronde stukjes metaal. Een mysticus zou daarom kunnen zeggen dat geld geen echte, intrinsieke waarde heeft en hij kan dat zelfs als excuus gebruiken om het te stelen. Toch is dat onzin. Een waarde die echter is dan die van geld, bestaat eenvoudig niet. De opmerking van de mysticus is net zo onzinnig als wanneer iemand een zombie aanwijst die zich precies als een gewoon mens gedraagt, en zegt dat men hem wel slecht mag behandelen, omdat de zombie geen werkelijke pijn en plezier zou beleven.’
Trouwen met een filmster
Het onderscheid tussen mens en dier blijft bij Dennett overeind: ‘Als wij bijvoorbeeld proefdieren nodig hebben, houden we meer rekening met het welzijn van een konijn, dan met dat van een rat en we houden weer meer rekening met een rat, dan met een worm. Dat is geen onzin, omdat complexere dieren een groter bereik van lijden en plezier kennen. De mens spant daarbij natuurlijk de kroon.’ De complexe verhalen die de mens vertelt, stellen hem in staat pijn te lijden op manieren die volledig buiten het bereik van dieren liggen. Hetzelfde geldt voor plezier. Denk bijvoorbeeld aan de fijnproever van wijnen. Het is volgens Dennett niet meer dan logisch hier rekening mee te houden.
De mens staat bij Dennett niet eenzaam op een voetstuk. Hij zou er in de toekomst voorstander van zijn om ook machines rechten te verlenen: ‘Er worden nu al computers zodanig geprogrammeerd dat zij een stukje van de emotionele delen van het brein nabootsen. Als de computers daarbij een complexiteit bereiken die vergelijkbaar is met die van het menselijk brein, is er geen enkele reden om de vreugde en het verdriet minder reëel te noemen. Het zou dan ook immoreel zijn om de computer vervelende dingen te laten meemaken en bijvoorbeeld te dreigen dat je de stroom zal afsluiten.’ En als er over duizend jaar machines bestaan die de complexiteit van de hersenen verre overtreffen, zouden er goede redenen zijn om het apparaat beter te behandelen dan mensen. Dennett is echter niet bang dat hierdoor de grondslag van de moraal verdwijnt: ‘Als iemand beweert dat God bestaat, is dat ook geen geldig excuus om mensen slecht te behandelen.’
De beleving van pijn en plezier zijn bij Dennett de basis van de moraliteit, maar toch zijn dat niet de enige factoren waar rekening mee gehouden dient te worden. ‘Stel dat je de mogelijkheid zou krijgen om de rest van je leven door te brengen in een virtuele wereld, waarin al je dromen uitkomen. Je wint de Nobelprijs, trouwt met Michelle Pfeiffer, woont in het mooist denkbare huis, enzovoort. Bovendien zou je niet beseffen dat je door een machine om de tuin wordt geleid, omdat je een pil hebt genomen die alle herinneringen aan je vorige leven heeft gewist. Als je deze mogelijkheid aan mensen voorlegt, dan zeggen ze dat ze toch maar liever in de realiteit zouden blijven. Ze willen niet alleen gelukkig zijn, maar ook met beide benen op de grond staan.’ De liefde voor de waarheid gaat boven alles.
Op 19 april 2024 overleed de filosoof Daniel Dennett. Ad Bergsma had de eer hem te ontmoeten en te interviewen voor Psychologie Magazine en het boek Rimpelingen van de Ziel. Je kunt het stuk hieronder nalezen of downloaden.
Wijsheid zonder kennis van wetenschap is volgens de filosoof Daniel Dennett een onmogelijkheid. Vandaar dat hij het oude filosofische probleem over de tegenstelling tussen lichaam en geest te lijf gaat met de nieuwste ontwikkelingen in het hersenonderzoek. Zelf claimt hij dat hij het raadsel van het bewustzijn heeft ontsluierd, maar critici menen dat Dennett het echte probleem links heeft laten liggen.
Dennett is mede dankzij zijn optreden in de televisieserie Een schitterend ongeluk van Wim Kayzer een bekend gezicht geworden en als ik mij op maandagmorgen naar zijn hotel begeef, is hij al druk in gesprek met twee journalisten van het plaatselijke universiteitsblad. Ze zitten in de serre en ik kan het gesprek van een afstandje gadeslaan. De man die mij straks gaat vertellen dat de geest niet meer is dan een illusie die het brein van zichzelf heeft geschapen, blijkt een gezicht te hebben dat even rechtlijnig is als zijn theorieën: en profile vormt het een strakke lijn. Dit is ook een illusie, maar wel een van een makkelijker te begrijpen soort. De snor en de baard vullen het hoge voorhoofd en de neus aan. Het is een gezicht dat wonderwel past bij zijn status als groot denker.
Het gedachtegoed van Dennett is controversieel. Het bewustzijn wordt door velen gekoesterd als een onbegrijpelijk mysterie dat buiten het bereik ligt van het menselijk kenvermogen. Het is een wonder dat alleen maar bezoedeld kan worden als het door de wetenschap aangeraakt wordt. Dennett is hier niet bang voor. In zijn boek Het bewustzijn verklaard schrijft hij dat de wonderen niet verloren gingen toen de mysteries van het heelal en het leven werden ontsluierd. ‘Integendeel, we ontdekten een nog diepere schoonheid en nog duizelingwekkender visioenen van complexiteit dan de beschermers van het raadsel ooit voor mogelijk hadden gehouden. De “magie” van de eerdere visioenen was voor het merendeel een dekmantel voor een manifest tekort aan verbeelding (…). Als we het bewustzijn begrijpen als er geen raadsel meer is zal het bewustzijn weliswaar veranderen, maar schoonheid zal er nog steeds zijn, en meer ruimte voor ontzag dan er ooit was.’
Het grote probleem bij het bewustzijn is hoe de fysieke processen in het brein aanleiding geven tot een subjectieve beleving van onszelf en de werkelijkheid om ons heen. De dans van de moleculen in ons brein, lijkt op een gegeven moment het stoffelijke te ontstijgen en het domein van onze geest te betreden. Dennett ontkent dat deze grens bestaat. Alleen het materiële zou reëel zijn. Wat wij ‘geest’ noemen, zou een product zijn van de verhalen die het brein over zichzelf vertelt. Zoals een spin een web om zich heen bouwt, spinnen onze hersenen verhalenstrengen door woorden aan elkaar te rijgen. Ons brein komt op die manier tot een verhaal van onszelf en onze omgeving. De kern van dit verhaal zou ons ‘zelf’ zijn. Dennett beschrijft het bewustzijn dan ook als het ‘centrum van narratieve zwaartekracht’. In feite wordt het bewustzijn hiermee teruggebracht tot een verzinsel, net zoals het centrum van zwaartekracht binnen de aarde een verzinsel is van natuurkundigen. Het bewustzijn is een schitterende fictie, het magnum opus van onze hersenen.
Buitenzintuiglijke waarneming
Dennett is de eerste om toe te geven dat zijn verklaring van het bewustzijn ‘verre van compleet’ is, maar tegelijkertijd meent hij een belangrijke doorbraak te hebben bereikt in het denken over lichaam en geest. Zijn omschrijving van het bewustzijn mist echter nog de grandeur van duizelingwekkende complexiteit en schoonheid die hij heeft beloofd. Ik begin het interview daarom met de vraag, welke feiten Dennett nodig zou hebben om tot de overtuiging te komen dat zijn theorie verkeerd is. Wat zou een verklaard materialist als hijzelf doen geloven in een ziel of een geest?
‘Mijn theorie zou gemakkelijk weerlegd kunnen worden. Toon mij een pratend en lopend mens zonder hersenen en dan weet ik zeker dat mijn ideeën niet correct kunnen zijn.’ Nu heeft niemand ooit een dergelijk voorbeeld kunnen tonen, maar Dennett kent wel de verhalen over mensen die ondanks een zeer geringe herseninhoud toch normaal functioneren: ‘Het zou echter kunnen dat deze mensen over een sterk gecomprimeerde hersenschors beschikken. Ons brein bestaat namelijk voor een groot deel uit steunweefsel en mogelijk is het hersenvolume bij deze mensen zo gering, omdat het steunweefsel ontbreekt.’
De reguliere geneeskunde kent geen gevalsbeschrijvingen die Dennett op andere gedachten kunnen brengen, maar hoe zit het dan met buitenzintuiglijke waarneming? Deze vorm van waarneming onttrekt zich aan de fysieke informatiekanalen van het brein en lijkt door middel van een zuiver geestelijk proces tot stand te komen. Zo zouden er voorbeelden bekend zijn van mensen bij wie de hersenwerking tijdelijk stil lag en die als zij weer bijgekomen zijn toch konden vertellen wat er was gebeurd. ‘Deze mensen zeggen dat zij tijdelijk buiten hun lichaam zijn getreden, maar het zou net zo goed kunnen gaan om een confabulatie, een onbewust verzinsel waarmee het gat in het geheugen wordt opgevuld. Ik zou pas geloof kunnen hechten aan zo’n buitenlichamelijke waarneming als die experimenteel bevestigd is. Dat is helemaal niet moeilijk. Men kan hoog in een operatiekamer een boekenplank aanbrengen. Van beneden zou niet zichtbaar mogen zijn wat zich op die plank bevindt en een videocamera zou moeten controleren of iemand vals speelt. Pas als iemand er ondanks deze maatregelen in slaagt naar het plafond te zweven en daardoor na afloop de boektitels kan noemen, wil ik aannemen dat de geest werkelijk buiten het lichaam is getreden.’
‘Ik heb de buitenzintuiglijke waarneming enkele jaren zeer serieus bestudeerd, maar je blijft altijd met de vraag zitten of het, heel plat gezegd, gaat om een vorm van oplichting of een natuurlijk menselijk vermogen. Ik denk dat het eerste het dichtst bij de waarheid zit. Als een integere onderzoeker effecten vindt, zijn er altijd factoren die dit zouden kunnen verklaren. Als men vervolgens deze factoren onder controle brengt, dan blijkt het effect kleiner te worden of het verdwijnt. De buitenzintuiglijke waarneming lijkt niet werkelijk te bestaan.’
Nobelprijswinnaars als proefkonijn
Het onderzoek naar buitenzintuiglijke waarneming heeft Dennett gefrustreerd: ‘Een gerespecteerd wetenschapper zou dergelijk onderzoek nooit willen uitvoeren, omdat het zijn reputatie zou kunnen schaden. Deze terughoudendheid verklaart waarom revolutionaire bevindingen vaak pas laat doordringen in de wetenschap.’
Dennett beschrijft zelfs dat hij graag een sociaalpsychologisch experiment zou uitvoeren met een dozijn Nobelprijswinnaars. Deze wetenschappers zouden met behulp van een goede illusionist ontvoerd moeten worden. Zij zouden dan vervolgens kennis moeten maken met Marsmannetjes die allerlei proeven met hen uitvoeren. Na afloop worden de Nobelprijswinnaars weer keurig op aarde teruggezet en de grote vraag is nu hoe zij zouden reageren. ‘Ik denk dat velen zouden willen dat zij dit nooit hadden meegemaakt, want ze worden nu voor een akelig dilemma geplaatst. Zij hebben namelijk iets buitengewoon spectaculairs meegemaakt en het is van het grootste belang om deze feiten naar buiten te brengen. Ze zouden zich hiermee echter wel degraderen tot de risee van de wetenschap. Ik denk dan ook dat we uit de mond van de Nobelprijswinnaars nooit meer iets zouden horen over dit experiment.’ Een dergelijke proefneming zou Dennett een ereplaats geven in elk boek over wetenschap, maar is jammer genoeg praktisch onhaalbaar en ethisch onacceptabel.
Het bestaan van een onafhankelijke geest wordt op die manier een geloofskwestie en het geloof vindt Dennett niet rationeel genoeg. Hij besluit daarom al vroeg in zijn loopbaan om het ‘geestesspul’ buiten de deur te zetten en zich tot de materie te beperken. Op deze manier is hij gekomen tot de theorie van het bewustzijn als het verhaal dat de hersenen over zichzelf vertellen. ‘Dit betekent automatisch dat het bewustzijn niet bevolkt is met ondeelbare ervaringen, maar eerder door de theorieën die wij over onszelf en de werkelijkheid hebben. Een aardig voorbeeld daarvan vind je in het boek De verdediging van Vladimir Nabokov. Dit wordt verteld vanuit het standpunt van een schaakgrootmeester en als hij op straat loopt, heeft hij steeds in gedachten dat de mensen zich zouden kunnen verplaatsen met paardensprongen van één opzij en twee naar voren.’
Het verhaal dat wij van onszelf vertellen is met andere woorden kneedbaar en dat geldt ook voor de manier waarop wij onszelf beleven. ‘Stel dat je in handen valt van een gewetenloos psychoanalyticus die het verhaal van je leven voor je interpreteert in de klassieke termen als oedipuscomplex, afweermechanismen, castratieangst of penisnijd. Als je hier echt in gelooft en er helemaal van doordrongen raakt, wordt het voor een groot deel werkelijkheid. Je bewustzijn neemt de vorm van de theorie over, hoewel de theorie op zich geen goede beschrijving geeft van het geestelijk leven.’
De roodheid van de roos
Hetzelfde verschijnsel zou zich voordoen op een wat basaler niveau. ‘Probeer je maar eens een koffer voor te stellen. Zodra je die in gedachten hebt, moet je je vervolgens voorstellen dat je dezelfde koffer ziet, maar dat er nu een kat achter verscholen zit. Je ervaring is nu veranderd, maar als je de situatie zou moeten tekenen, zou die er precies hetzelfde uitzien. De kat zit immers buiten het blikveld.’ Bij het bewustzijn gaat het kennelijk steeds om het verhaal dat wij onszelf vertellen.
Dit geldt volgens Dennett zelfs bij eenvoudige zintuiglijke ervaringen. Hij nodigt mensen uit de snaar met de laagste toon op een gitaar aan te slaan. ‘Veel mensen hebben het idee dat de klank die ze horen één geheel vormt en dat die klank niet herleid kan worden tot iets anders. Als zij vervolgens opnieuw de snaar aanslaan en hun vinger voorzichtig op de octaaffret leggen (de twaalfde fret van boven) dan valt de bodem uit de toon weg en hoor je alleen nog de boventoon die een octaaf hoger is. Als zij nu opnieuw de laagste snaar aanslaan zullen zij heel duidelijk de boventoon horen die bij de tweede aanslag werd geïsoleerd.’
De theorie lijkt Dennett echter in de steek te laten als we het niveau van complexiteit verder verlagen. Zo lijkt de beleving van de roodheid van de roos onafhankelijk te zijn van de verhalen die men erover vertelt. Rood blijft rood, en geen theoretische verhandeling over het zien van kleuren kan daar iets aan veranderen. Als ik dit probleem aan Dennett voorleg, verdedigt hij zich in eerste instantie door te zeggen dat de kleur die wij puur rood vinden in de loop van ons leven een klein beetje verandert. Ons oog wordt een beetje gelig en het brein corrigeert deze invloed niet. Dit lijkt echter de constantheid van de subjectieve waarneming alleen maar te bevestigen. Dennett houdt echter vol dat dit niet betekent dat de ervaring van rood een isoleerbare constante is. Deze ervaring kan volgens hem niet los gezien worden van de gebeurtenissen in het brein, maar Dennett kan niet uitleggen hoe de subjectieve beleving van roodheid ontstaat.De theorie van Dennett over het bewustzijn is zeker niet voltooid, maar het is boeiend om over de implicaties ervan na te denken. Maakt het afscheid van de geest de mens bijvoorbeeld minder waardevol? Als pijn en plezier stoffelijke gebeurtenissen zijn, hoef je daar dan minder rekening mee te houden? ‘Natuurlijk is dat niet zo en dat kan ik het beste aantonen met een analogie met geld. De waarde daarvan is afhankelijk van de bereidheid van mensen om hier goederen of diensten voor in de plaats te geven en als morgen iedereen deze gewoonte zou afzweren, dan is al het geld van de wereld veranderd in gekleurde snippertjes papier en kleine, ronde stukjes metaal. Een mysticus zou daarom kunnen zeggen dat geld geen echte, intrinsieke waarde heeft en hij kan dat zelfs als excuus gebruiken om het te stelen. Toch is dat onzin. Een waarde die echter is dan die van geld, bestaat eenvoudig niet. De opmerking van de mysticus is net zo onzinnig als wanneer iemand een zombie aanwijst die zich precies als een gewoon mens gedraagt, en zegt dat men hem wel slecht mag behandelen, omdat de zombie geen werkelijke pijn en plezier zou beleven.’
Trouwen met een filmster
Het onderscheid tussen mens en dier blijft bij Dennett overeind: ‘Als wij bijvoorbeeld proefdieren nodig hebben, houden we meer rekening met het welzijn van een konijn, dan met dat van een rat en we houden weer meer rekening met een rat, dan met een worm. Dat is geen onzin, omdat complexere dieren een groter bereik van lijden en plezier kennen. De mens spant daarbij natuurlijk de kroon.’ De complexe verhalen die de mens vertelt, stellen hem in staat pijn te lijden op manieren die volledig buiten het bereik van dieren liggen. Hetzelfde geldt voor plezier. Denk bijvoorbeeld aan de fijnproever van wijnen. Het is volgens Dennett niet meer dan logisch hier rekening mee te houden.
De mens staat bij Dennett niet eenzaam op een voetstuk. Hij zou er in de toekomst voorstander van zijn om ook machines rechten te verlenen: ‘Er worden nu al computers zodanig geprogrammeerd dat zij een stukje van de emotionele delen van het brein nabootsen. Als de computers daarbij een complexiteit bereiken die vergelijkbaar is met die van het menselijk brein, is er geen enkele reden om de vreugde en het verdriet minder reëel te noemen. Het zou dan ook immoreel zijn om de computer vervelende dingen te laten meemaken en bijvoorbeeld te dreigen dat je de stroom zal afsluiten.’ En als er over duizend jaar machines bestaan die de complexiteit van de hersenen verre overtreffen, zouden er goede redenen zijn om het apparaat beter te behandelen dan mensen. Dennett is echter niet bang dat hierdoor de grondslag van de moraal verdwijnt: ‘Als iemand beweert dat God bestaat, is dat ook geen geldig excuus om mensen slecht te behandelen.’
De beleving van pijn en plezier zijn bij Dennett de basis van de moraliteit, maar toch zijn dat niet de enige factoren waar rekening mee gehouden dient te worden. ‘Stel dat je de mogelijkheid zou krijgen om de rest van je leven door te brengen in een virtuele wereld, waarin al je dromen uitkomen. Je wint de Nobelprijs, trouwt met Michelle Pfeiffer, woont in het mooist denkbare huis, enzovoort. Bovendien zou je niet beseffen dat je door een machine om de tuin wordt geleid, omdat je een pil hebt genomen die alle herinneringen aan je vorige leven heeft gewist. Als je deze mogelijkheid aan mensen voorlegt, dan zeggen ze dat ze toch maar liever in de realiteit zouden blijven. Ze willen niet alleen gelukkig zijn, maar ook met beide benen op de grond staan.’ De liefde voor de waarheid gaat boven alles.